|
|||||||||||||||
Fossiele en recente zeelelies (crinoïden)Zeelelies en andere diersoorten met plantennamen De naam ‘zeelelies’ wekt de indruk dat we hier met planten te maken hebben. Zeelelies behoren echter tot het dierenrijk. Zeelelies zijn overigens niet de enige soorten dieren waarbij de naam doet vermoeden dat we met plantensoorten te maken hebben. In de tegenwoordige zeeën komen bijvoorbeeld ook zeeanemonen (zoals zeerozen en zeemadeliefjes), zeedruiven, zeepaddestoelen en zeekomkommers voor. Deze behoren echter allemaal tot het dierenrijk. Zeelelies (Crinoidea) behoren tot de stam der stekelhuidigen (Echinodermata). Daartoe behoren ook zee-egels, slangsterren en zeesterren.
Zeelelies in de loop der geologische geschiedenis We komen zeelelies voor het eerst tegen in het Ordovicium. Maar echt tot bloei komen ze pas tijdens het Siluur. Ze passen zich dan aan het leven op de riffen aan. Als de omstandigheden gunstig waren, konden ze de zeebodem massaal bevolken. Voor de eerste keer tijdens hun bestaan treden ze nu ook gesteentevormend op. Diverse soorten komen we veelvuldig tegen in het Onder- en Midden-Devoon van de Hunsrück en de Eifel in Duitsland. Ze konden daar complete zeelelievelden vormen. Weer later, gedurende het Carboon, verplaatsen de zeelelies zich naar de diepere zeegedeelten. Aan het einde van het Paleozoïcum - in het Perm - krijgen we dan met een duidelijke terugval te maken. Die terugval zet door in het Mesozoïcum en tijdens het Cenozoïcum – in het Tertiair – treffen we ze nog maar nauwelijks in afzettingen aan. In totaal zijn er zo’n 5000 soorten uitgestorven zeelelies bekend.
Zeelelies bestaan nog steeds Tegenwoordig komen we nog enkele honderden soorten zeelelies tegen. Ze leven voornamelijk in de ondiepe wateren van warme, tropische zeeën. Maar ook in koudere streken, tot zelfs in de zeeën rond de Zuidpool (Antarctica) komen ze voor. Men heeft ze aangetroffen tot diepten van zes kilometer. Ook in de Noordzee treffen we ze aan. In de loop der geologische geschiedenis komen zeelelies in allerlei soorten en maten voor. Zo zijn er soorten van minder dan een centimeter grootte tot reuzen van zo’n twintig meter lengte.
Anatomie van de zeelelie (afbeelding 3) Net zoals alle stekelhuidigen zijn zeelelies marien levende, wervelloze dieren. De meeste soorten zijn op de zeebodem verankerd maar er bestaan ook vrij zwemmende soorten. We zullen hier de soorten die aan de zeebodem verankerd zijn nader bekijken. Ze hebben wortelachtige of ankerachtige structuren (cirri) waarmee ze in of aan de bodem vastzitten. Aan die structuur zit een steel. Bovenaan die steel bevindt zich dan een kelk met vangarmen die we samen de kroon noemen (afbeelding 2 en 3). In de kelk – die uit losse kelkplaatjes bestaat – bevindt zich het spijsverteringssysteem van de zeelelie. De bovenkant van de kelk wordt afgesloten door een kelkdeksel waarin zich de mond van het dier bevindt. Hier komt ook de anus van het dier voor. Deze zit meestal aan de bovenkant van een anusbuis. Boven de kelk zitten de vaak gevorkte, beweeglijke vangarmen. Aan de binnenkant van die vangarmen komen een soort trilhaartjes voor. Deze dienen om zeer kleine voedseldeeltjes op te vangen.
Zeelelies bestaan vooral uit heel veel kleine schijfjes of plaatjes Zowel de steel als de vangarmen bestaan uit kleine, dunne schijfjes of hoekige plaatjes van calciet (kalksteen). Deze schijfjes en plaatjes hebben in het midden een holte waardoor de zenuwbanen lopen. We noemen die schijfjes wel trochieten. Bij leven zijn deze losse onderdelen met elkaar verbonden door een fijn weefsel. Na de dood van de zeelelie vallen stengel en vangarmen al snel uit elkaar in de vele afzonderlijke trochieten (afbeelding 6). Wat je van fossiele zeelelies terugvindt, zijn in de meeste gevallen deze kleine schijfjes en plaatjes met in het midden een gaatje. Soms komen de fossiele overblijfselen van zeelelies zo massaal in gesteenten voor dat ze er zelfs hun naam aan geven, bijvoorbeeld crinoïdenkalksteen of trochietenkalksteen (afbeelding 4, 5 en 6).
Voortplanting bij zeelelies Om zich voort te planten, produceren zeelelies zaad- en eicellen die ze dan loslaten zodat ze door het water meegevoerd kunnen worden. Als een zaad- en eicel bij elkaar komen en er bevruchting plaatsvindt, ontstaat een vrij zwemmende larve. Deze doorloopt diverse stadia en zinkt tenslotte naar de bodem om zich daar als zeelelie vast te hechten.
Voor dit item is gebruik gemaakt van vooral de volgende bronnen: * Die Eifel – Erdgeschichte Fossilien Lebensbilder uit 1996 van Hans J. Jungheim is een uitgave van Goldschneck-Verlag. Het boek bevat een apart hoofdstuk over fossiele zeelelies. * Zeelelies op Wikipedia (versie 14 mei 2021). * Begleitbuch zum GEO-Pfad der Verbandsgemeinde Hillesheim/Vulkaneifel uit 2000 van I. Eschghi, W. Kasig en Ch. Laschet is een uitgave van de Verbandsgemeinde Hillesheim/Vulkaneifel. *
De
Grote Encyclopedie der fossielen uit 1990 van Vojtěch
Turek,
Jaroslav Marek en Josef Beneš is een uitgave van Rebo
Productions, Groningen. Het onderdeel
‘stekelhuidigen’ bevat goede en duidelijke
foto’s van fossiele zeelelies en hun verschillende onderdelen. Tekst en foto's: Jan Weertz
|
|||||||||||||||
© De Belemniet |